Altijd wat te schrijven

kerst voor egel

De egel was al vroeg op pad. Hij liep langs de bosrand door het hoge gras. De dauwdruppels vielen tussen zijn stekels. Hij stopte even om ze eruit te schudden. Egel was niet de enige die al zo vroeg wakker was. De spin zat op een afstandje met een voldane blik.

‘Zie je dat egel.’ De spin wees tegen de ochtendzon in. ‘De dauwdruppels maken het onzichtbare zichtbaar.’

Egel kneep zijn ogen samen.

‘Zie je het al?’, vroeg de spin hoopvol.

De spin had in zijn web een verhaal gesponnen. Egel zag een vrouw op een ezel en naast de ezel liep een man. Er parelden wat dauwdruppels over de gezichten. ‘Ja ik denk dat ik het zie’, zei egel. ‘Waar gaat het verhaal over?’

‘Kerst’, antwoordde de spin. Hij stond op. ‘Ik hoop dat het dan vriest en dat het volle maan is. Dat geeft een mooi licht op mijn spinsel.’

Voordat egel nog meer kon vragen, was de spin alweer tussen het hoge gras verdwenen.

De egel verliet de grasweide en stapte het bos in. Er hingen nog enkele goudgele en dieporanje bladeren aan de bomen, maar de meeste takken waren al kaal. De egel liep over het met bladeren bedekte bospad. Midden op het pad zat de ekster. Hij hield met zijn snavel iets tegen het zonlicht omhoog. De paar stralen die van de laaghangende waterige zon door de bomen scheen, lieten het ding glinsteren. De egel keek er vol verwondering naar. Hij probeerde de glinsteringen te vangen met zijn stekels. ‘Wat is dat,’ vroeg de egel.

‘Een glinstering voor kerstmis’, antwoordde de ekster. Hij stopte het ding tussen zijn veren en vloog naar zijn nest.

Kerstmis. Daar had egel nog nooit van gehoord. Wat zou dat zijn? Hij bleef even in het zonlicht staan om zich op te warmen. Terwijl egel van de zon genoot en zich afvroeg wat nou kerst was, kwam de merel op de tak boven hem zitten.

‘Egel’, zei de merel verlegen. ‘Zou je naar mij willen luisteren?’

‘Wat moet ik horen’, vroeg de egel.

De merel schraapte haar keel. Toen klonk er een prachtig getjilp. Het was licht en blij, maar ook vol verwachting en hoop. Egel werd er rustig van. Hij genoot en wiegde zachtjes mee. De merel begon steeds overtuigender en zekerder te tjilpen. Het deed de egel denken aan het moment dat hij wakker werd uit zijn winterslaap en voor het eerst weer het zonlicht zag en de warmte van de zon voelde op zijn stekels. Egel kreeg er kippenvel van. Na de slotnoot van de merel, vroeg de egel waar het lied over ging.

‘Kerst’, antwoorde de merel. Toen vloog ze weg. Egel keek haar na.

Nadat de merel uit het zicht verdwenen was, sloeg de egel bij de splitsing linksaf richting de dikke beuk. Toen hij bij de dikke beuk aankwam, plofte er een oranje wortel voor de egel zijn voeten. Drie seconden later zoefde er een wortel rakelings langs zijn stekels en raakte de boom. De wortel spatte kapot en belandde in allemaal kleine stukjes op de grond.

‘Raak’, juichte de haas.

Egel keek om. Hij zag daar haas staan met een boog in zijn hand. Naast de haas stond een mand met allemaal wortels. ‘Wat doe je?’, vroeg egel.

‘Wortel schieten’, zei de haas. Haas hupte naar de boom en verzamelde de kleine stukjes in een blik. ‘Wil je een stukje proeven?’

Egel stopte een klein stukje in zijn mond. Hij deed zijn ogen dicht om het beter te kunnen proeven.

‘En?’, vroeg haas ongeduldig.

De egel antwoorde niet. Maar aan zijn gezichtsuitdrukking kon je zien dat hij ervan genoot. Toen hij het stukje had doorgeslikt opende hij zijn ogen weer. ‘Zoiets lekkers heb ik nog nooit geproefd. Knapperig, zoet en puur natuur.’

Haas keek trots. ‘Ik heb de beste wortels bewaard.’

‘Waarvoor?’, vroeg egel.

‘Kerst’, antwoorde haas. ‘Aan de kant egel.’ Haas stond alweer klaar met zijn wortel en boog. Egel ging snel aan de kant. Hij keek nog even naar de haas die daar stond te wortelschieten en liep toen verder het bos in.

De zon was haar hoogste punt alweer voorbij. De dagen werden steeds korter. ‘Het is tijd dat ik een slaapplaats vind.’ Egel ging op zoek naar een geschikte hoop bladeren. Hoe dieper hij in het bos kwam, hoe donkerder het werd. De loofbomen waren hier schaars. Diep in het bos stonden voornamelijk naaldbomen. Hier kwam de egel, de eekhoorn tegen. De eekhoorn rende van de ene spar naar boven in de andere en stofte met haar staart de dennenappels af. Egel aanschouwde dit een poosje. Na 18 sparren vroeg de egel wat de eekhoorn aan het doen was.

‘Ik zoek een geschikte boom’, zei de eekhoorn tussen het afstoffen door.

‘Waarvoor’, schreeuwde de egel, omdat de eekhoorn hoog boven hem van de ene boomtop naar de andere boomtop sprong.

‘Kerst’, riep de eekhoorn vanuit de 24e boom naar beneden. ‘Dit is hem’, riep hij tevreden naar beneden. Hij maakte het puntje van zijn staart nat met een beetje spuug en poetste de grote dennenappel op.

De 24e boom stond daar, waar het loofbos overging in het naaldbos. Onder de boom lag een dikke hoop bladeren.

‘Ja dat is hem’, stemde de egel in. De eekhoorn hoorde hem al niet meer. Hij poetste de dennenappels totdat ze blonken. De egel kroop onder de dikke hoop bladeren. Het was er fijn en warm. ‘Ja ik denk dat ik weet wat kerst is. Misschien hoef je er niet bij te zijn om het te voelen.’ Tevreden ging egel slapen. 

Een aantal weken later was de herfst echt voorbij en viel de winter in. De dieren in het bos troffen de laatste voorbereidingen voor kerst. Behalve de egel. Egel was er niet bij. Dat betreurde de dieren. Ze hadden egel ook een kerst gegund.

Op kerstavond kwamen alle dieren samen onder de boom die de eekhoorn had uitgezocht. Ze gingen dicht tegen elkaar aan zitten op de witte sneeuwdeken en bewonderden de boom met de blinkende dennenappels. Het was een echte kerstboom geworden die prachtig afstak tegen de heldere sterrenhemel. De ekster had hem versierd met prachtige glinsterdingen. Daarna had de spin er sierlijke slingers in gesponnen. De spin had geluk, want het vroor. De slingers waren bedekt met vorst.

De merel zette haar lied in. De dieren kropen nog dichter tegen elkaar. Het klonk betoverend en ze kregen allemaal kippenvel.

‘Zou egel mij gehoord hebben?’ Met dat de merel dat vroeg, kwam de maan boven de toppen van de bomen uit. De maan zette de dieren en de kerstboom in het heldere maanlicht. Het maanlicht liet de glinsterdingen glinsteren, de blinkende dennenappels schitteren en de bevroren slingers oplichten. Het was prachtig. Het was zo mooi dat zelfs de ekster onder de indruk was. Terwijl hij al heel wat glinsteringen had gezien. De spin klapte in al zijn acht poten van verwondering.

‘Wat had egel dit mooi gevonden’, zeiden ze tegen elkaar met tranen in hun ogen.

‘Egel had de glinsteringen willen vangen met zijn stekels.’

‘Hij had zijn ogen samengeknepen om het nog beter te kunnen zien’

‘En mee gewiegd op het lied’

‘Om vervolgens heel dicht tegen ons aan te kruipen’

Ze vertelden elkaar nog meer leuke en grappige verhalen over de egel. Terwijl ze elkaar de verhalen vertelden, wisten ze het allemaal. Egel was erbij. Dat voelden ze.

Previous Post Next Post

You Might Also Like

No Comments

Leave a Reply