Een lichtje voor een ander
Over de stoelen hadden ze kleden gehangen en met knijpers vastgemaakt. Op de grond lagen twee kussens. Één voor de jongen en één voor de mammoet. Samen waren ze door de kleine opening gekropen.
‘Wil je nog een kopje thee?’ Vroeg de jongen.
De mammoet pakte met zijn slurf het kopje bij het oor en hield hem de jongen voor. ‘Dank je wel.’ In één slurp was het kopje leeg.
‘Wil je er ook een koekje bij?’ De jongen grabbelde in het blik en haalde er een houten sjoelschijf uit en legde deze op het schoteltje van de mammoet.
‘Lekker.’
De jongen trok zijn knieën op en sloeg zijn armen eromheen. ‘Wat is het gezellig hè?’
De mammoet trok ook zijn poten op en sloeg zijn slurf eromheen. ‘Heel gezellig.’ Zijn grote kop legde hij op zijn harige knieën, waardoor het laken verschoof. Het streepje licht dat door de opening kwam, verdween. ‘Oh ik heb het donker gemaakt.’
De jongen tastte op de grond. Er viel een kopje om en de sjoelschijf rolde van het schoteltje. Het kwam tegen de harige poot van de mammoet tot stilstand.
‘Gevonden.’ Triomfantelijk hield de jongen iets omhoog.
‘Wat is het?’ De mammoet knipperde met zijn ogen.
‘Ik zal het aandoen, dan kan je het zien.’ Het was een zwak lichtje. ‘Ik denk dat de batterijen leeg zijn.’ De jongen schudde een paar keer met de zaklamp. Het hielp niet. ‘We kunnen het nog steeds niet goed zien hè,’ zei de jongen teleurgesteld.
‘Nee,’ zei de mammoet. Hij wiebelde met zijn tenen. De sjoelschijf viel op zijn platte kant.
De jongen scheen in het rond. ‘Ik kan jou niet zien.’
De mammoet schoof met zijn linker poot naar links. De sjoelschijf verschoof ook naar links. ‘Ik kan jou ook niet zien.’
‘Ik heb dus eigenlijk niks aan het lichtje,’ zei de jongen.
Met zijn slurf tastte hij rondom zijn linker poot. ‘Jawel, want door het lichtje weet ik waar je bent.’
We kunnen elkaar nog steeds niet zien. Nee, maar ik weet nu wel waar je bent.
de jongen en de mammoet
‘Daar heb ik toch niks aan.’
‘Misschien niet.’ De mammoet ging verzitten. Met zijn slurf schoof hij de sjoelschijf voor zich neer. ‘Maar anderen wel. De mannelijke vuurvlieg heeft bijvoorbeeld het lichtje nodig van de vrouwelijke vuurvlieg.’
‘Waarom?’ De jongen bewoog de zaklamp in cirkels.
De mammoet volgde de cirkels in de lucht. Het leken net sjoelschijven. ‘Omdat de mannetjes geen lichtje hebben.’
‘Wat oneerlijk.’
De mammoet werd er draaierig van en wende zijn grote kop af. Hij kreeg het niet voor elkaar om de sjoelschijf met zijn slurf te omklemmen. ‘Nee, hoor. Dat is de enige manier waarop ze elkaar kunnen vinden.’
De jongen legde het lampje op zijn knieën. Het rolde over zijn benen en belande tussen zijn voeten. ‘Dus eigenlijk kan je beter een mannetjes vuurvlieg zijn, dan een vrouwtjes vuurvlieg.’
Als de mammoet nadacht, kreeg hij rimpels in zijn slurf. Dat kon je in het donker niet zien. ‘Dat ligt eraan,’ zei hij. Hij sloot zijn ogen. Ook dan zag hij nog steeds de cirkels van de getekende sjoelschijven.
De jongen schoof richting de plek waar eerst de opening was en tilde het laken opzij. ‘Kom je mammoet?’
Met zijn slurf pakte hij de sjoelschijf op en legde hem op het schoteltje. ‘Ja, ik kom.’
Achterelkaar kropen ze de tent uit. Ze knipperden met hun ogen.
De jongen bewoog het lampje weer in cirkels. ‘We kunnen het lichtje niet meer zien,’ zei hij teleurgesteld.
‘Nee,’ zei de mammoet glimlachend. ‘We moeten wachten tot het weer donker wordt.’
‘We kunnen het licht niet zien,’ zei de jongen teleurgesteld. ‘Nee,’ zei de mammoet glimlachend. ‘We moeten wachten tot het donker wordt.’
De jongen en de mammoet